Ik kan tennissen.  I can play tennis . (ENG ) (NL ) (0016) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I'm in the tennis club . | Ik zit in de tennisclub. | What do you say to playing tennis with me ? | Wat vind je ervan om met mij te tennissen?
Both tom and bill are playing tennis now . Zowel tom als bill spelen nu tennis.
Yumi goes to the park to play tennis . Yumi gaat naar het park om te tennissen.
You are a good tennis player . Je bent een goede tennisser.
I haven't touched a tennis racket in years . Ik heb al jaren geen tennisracket meer aangeraakt.
Some were playing tennis on the tennis court . Sommigen waren aan het tennissen op de tennisbaan.
She used to play tennis on sunday . Ze tenniste altijd op zondag.
I would often play tennis with him . Ik tenniste vaak met hem.
I can play tennis . Ik kan tennissen .
We took advantage of the good weather to play tennis . We maakten gebruik van het mooie weer om te tennissen.
He is fond of playing tennis . Hij is dol op tennissen.
I can play tennis . Ik kan tennissen .
She lost to him in tennis . Ze verloor van hem in tennis.
I play tennis every sunday . Ik tennis elke zondag.
Finishing lunch , he played tennis . Na de lunch speelde hij tennis .
He is good at tennis . Hij kan goed tennissen.
My father and I played tennis on sunday . Mijn vader en ik speelden op zondag tennis.
I often play tennis after school . Ik speel vaak tennis na school.
Mother is now involved in tennis . Moeder tennist nu.
My brother is good at playing tennis . Mijn broer kan goed tennissen.
I am going to play tennis tomorrow . Ik ga morgen tennissen.
I prefer tennis to baseball . Ik geef de voorkeur aan tennis boven honkbal.
I'm good at tennis . Ik ben goed in tennis.
Were you playing tennis yesterday morning ? Was je gisterochtend aan het tennissen?
I played tennis after I studied . Ik tenniste na mijn studie.
He enjoys playing tennis . Hij tennist graag.
I had a tennis match with him . Ik had een tenniswedstrijd met hem.
I saw tom play tennis . Ik zag Tom tennissen.
He plays tennis every day . Hij tennist elke dag.
I sometimes play tennis with her . Ik tennis soms met haar.
He is no match for me in tennis . Hij is geen partij voor mij in het tennis.
I played tennis yesterday for the first time . Ik heb gisteren voor het eerst tennis gespeeld.
He watched the girls playing tennis . Hij keek naar de meisjes die aan het tennissen waren.
I play tennis once in a while . Ik speel af en toe tennis.
He is enthusiastic about tennis . Hij is enthousiast over tennis.
She plays tennis every day . Ze tennist elke dag.
He was very good at playing tennis . Hij was erg goed in tennissen.
Do you play tennis ? Speel je tennis ?
I like to play tennis . Ik speel graag tennis .
Now and then she plays tennis . Af en toe speelt ze tennis.
I had a time playing tennis . Ik heb een tijd tennissen gehad.
I was playing tennis all day . Ik was de hele dag aan het tennissen.
I played tennis with my brother . Ik tenniste met mijn broer.
I used to play tennis in high school . Op de middelbare school speelde ik tennis.
No , but I play tennis . Nee , maar ik speel tennis .
I have tennis practice . Ik heb tennistraining.
Won't you play tennis tomorrow afternoon ? Wil je morgenmiddag niet tennissen?
They didn't play tennis yesterday . Ze hebben gisteren niet getennist.
He is a tennis champion . Hij is tenniskampioen.
I'd like to play tennis with you some day . Ik zou graag een keer met je willen tennissen.
Tony can play tennis very well . Tony kan heel goed tennissen.
Tennis is my favorite sport . Tennis is mijn favoriete sport.
I like tennis very much . Ik hou heel veel van tennis.
I like playing tennis and golf . Ik speel graag tennis en golf.
I left my tennis racket on the train . Ik heb mijn tennisracket in de trein laten liggen.
How about playing tennis this afternoon ? Wat dacht je van tennissen vanmiddag?
We will take part in a tennis match . We doen mee aan een tenniswedstrijd.
How about playing tennis ? Hoe zit het met tennissen?
He wants to be a tennis player . Hij wil tennisser worden.
I often play tennis on sunday . Ik tennis vaak op zondag.
I like playing tennis . Ik hou van tennis spelen .
He played tennis . Hij tenniste.
I am going to play tennis . Ik ga tennis spelen .
Playing tennis is good for your health . Tennissen is goed voor je gezondheid.
We play tennis every day . We tennissen elke dag.
Playing tennis is a lot of fun . Tennissen is erg leuk.
I went to the park to play tennis . Ik ging naar het park om te tennissen.
What do you say to playing tennis this afternoon ? Wat zeg je van tennissen vanmiddag?
He belongs to our tennis team . Hij behoort tot ons tennisteam.
Bill will take you on at tennis . Bill neemt je mee op tennis.
Will you play tennis with us ? Kom je bij ons tennissen?
Would you like to play tennis on sunday ? Wil je op zondag tennissen?
He enjoys playing tennis . Hij tennist graag.
Playing tennis is easy for me . Tennissen is makkelijk voor mij.
Where do you play tennis ? Waar tennis je?
Does she belong to the tennis club ? Is ze lid van de tennisclub?
She plays tennis after school every day . Ze tennist elke dag na school.
You are a tennis player . Je bent een tennisser.
I played a match of tennis with my friend , but lost . Ik speelde een partijtje tennis met mijn vriend, maar verloor.
It's fun to play tennis . Het is leuk om te tennissen.
When do you play tennis ? Wanneer speel je tennis?
Lucy likes playing tennis . Lucy houdt van tennissen.
I'd like to play tennis . Ik wil graag tennissen.
I often played tennis when I was young . In mijn jeugd speelde ik vaak tennis.
|