1 (wiktionary) 2 (nl.wikipedia) 3 (en.wikipedia) 4 (glosbe)





Verbs Nouns Adjectives/Adverbs Pronouns Prepositions Conjunctions
schneien (Advanced search)




CORE WORDS






COMPOUND WORDS


snow {v} (have snow fall from the sky)

5000 WORDS




L072 45 P2759 tuyết rơi schneien



下雪 P2759
หิมะตก P1368 หิมะตก P2759
tuyết rơi P2759
schneien P2759
to snow P1368 to snow P2759
nevar P1368 nevar P2759
nevicare P1368 nevicare P2759
neiger P1368 neiger P2759



PHRASES







It is going to snow .

Het gaat sneeuwen .

It began to snow heavily as I got off the train .

Het begon hevig te sneeuwen toen ik uit de trein stapte.

It will snow tomorrow .

Morgen gaat het sneeuwen.

It will begin snowing before long .

Het zal niet lang meer duren voordat het begint te sneeuwen.

By tomorrow , it will have been snowing for a week .

Morgen sneeuwt het al een week.

It may snow in the evening .

In de avond kan het gaan sneeuwen.

Will it snow tonight ?

Gaat het vannacht sneeuwen?

There is a possibility that it will snow tonight .

De kans bestaat dat het vannacht gaat sneeuwen.

It may snow .

Het kan sneeuwen.



Het gaat sneeuwen .
Het begon hevig te sneeuwen toen ik uit de trein stapte.
Morgen gaat het sneeuwen.
Het zal niet lang meer duren voordat het begint te sneeuwen.
Morgen sneeuwt het al een week.
In de avond kan het gaan sneeuwen.
Gaat het vannacht sneeuwen?
De kans bestaat dat het vannacht gaat sneeuwen.
Het kan sneeuwen.