1 (wiktionary) 2 (nl.wikipedia) 3 (en.wikipedia) 4 (glosbe)





Verbs Nouns Adjectives/Adverbs Pronouns Prepositions Conjunctions
pái (Advanced search)




CORE WORDS






COMPOUND WORDS


5000 WORDS

















PHRASES



De kinderen staan in de rij om op de schoolbus te stappen.



The children line up to board the school bus .


(ENG )
(NL )

(0201)

Ga in de rij staan om in de bus te stappen.



Please line up to board the bus .


(ENG )
(NL )

(0824)

De kamer is voor u klaargemaakt.



The room has been arranged for you .


(ENG )
(NL )

(0825)

Ik ga in de rij staan om een kaartje te kopen.



I am in line to buy a ticket .


(ENG )
(NL )

(1020)

Het zijn speelkaarten.



They are playing cards .


(ENG )
(NL )

(1245)

Zet deze kaarsen in de juiste volgorde.



Please arrange these candles in order .


(ENG )
(NL )

(1273)

De politieagent heft zijn schild.



The policeman raises his shield .


(ENG )
(NL )

(1844)

Dit is een rechthoekig bord.



This is a rectangular sign .


(ENG )
(NL )

(2122)

De fabriek loost vervuild water.



The factory is discharging polluted water .


(ENG )
(NL )

(2214)

De nieuwe film is binnengekomen in de top tien lijst.



The new movie has moved into the top ten list .


(ENG )
(NL )

(2479)

Hij speelt kaart.



He plays cards .


(ENG )
(NL )

(2979)

Dit zijn zoetzure spareribs.



This is sweet and sour spareribs .


(ENG )
(NL )

(3116)

Ze wandelen in de bergen en waarderen het landschap.



They are wandering in the mountain , appreciating the scenery .


(ENG )
(NL )

(3364)

Ons team won alle medailles in deze categorie.



Our team has won all the medals in this category .


(ENG )
(NL )

(3372)