De kinderen staan in de rij om op de schoolbus te stappen.  The children line up to board the school bus . (ENG ) (NL ) (0201) | |||||||||||||||||||||||||||||
Het meisje stapt eerst op de bus.  The little girl gets on the bus first . (ENG ) (NL ) (0225) | |||||||||||||||||||||||||||||
Ga in de rij staan om in de bus te stappen.  Please line up to board the bus . (ENG ) (NL ) (0824) | |||||||||||||||||||||||||||||
Ze tillen de kast op het voertuig.  They lift the cabinet onto the vehicle . . (ENG ) (NL ) (2201) | |||||||||||||||||||||||||||||
We got into a car . | We stapten in een auto. | She made for the car right away . | Ze ging meteen naar de auto.
As soon as he got on the bus , it began to move . Zodra hij in de bus stapte, begon deze te bewegen.
Where shall we get on a bus ? Waar zullen we op een bus stappen?
We got on the bus there . Daar stapten we in de bus.
The president is getting into the car . De president stapt in de auto.
Where shall we get on a bus ? Waar zullen we op een bus stappen?
He got into his car in a hurry . Haastig stapte hij in zijn auto.
He handed her up into the bus . Hij droeg haar over in de bus.
We saw the child get on the bus . We zagen het kind in de bus stappen.
|