1 (wiktionary) 2 (nl.wikipedia) 3 (en.wikipedia) 4 (glosbe)




Verbs Nouns Adjectives/Adverbs Pronouns Prepositions Conjunctions
just in time (Advanced search)



CORE WORDS





COMPOUND WORDS


5000 WORDS















PHRASES







I arrived just in time for the plane .

Ik was net op tijd voor het vliegtuig.

I was just in time for class .

Ik was net op tijd voor de les.

I arrived just in time for the plane .

Ik was net op tijd voor het vliegtuig.

We are just in time for the last train .

We zijn net op tijd voor de laatste trein.

I was just in time for the last train .

Ik was net op tijd voor de laatste trein.

He was just in time for the last train .

Hij was net op tijd voor de laatste trein.



Ik was net op tijd voor het vliegtuig.
Ik was net op tijd voor de les.
Ik was net op tijd voor het vliegtuig.
We zijn net op tijd voor de laatste trein.
Ik was net op tijd voor de laatste trein.
Hij was net op tijd voor de laatste trein.