1 (wiktionary) 2 (nl.wikipedia) 3 (en.wikipedia) 4 (glosbe)





Verbs Nouns Adjectives/Adverbs Pronouns Prepositions Conjunctions
connaître (Advanced search)




CORE WORDS






COMPOUND WORDS


5000 WORDS













connaître P1300



PHRASES







He seems to know the secret .

Hij lijkt het geheim te kennen.

You can know a man by his friends .

Je kunt een man kennen aan zijn vrienden.

I couldn't recognize him at first .

Ik kon hem eerst niet herkennen.

It is important to know your own limitations .

Het is belangrijk om je eigen beperkingen te kennen.

They are the only people who know the fact .

Zij zijn de enige mensen die het feit kennen.

She made herself known to the company .

Ze maakte zich bekend bij het bedrijf.

She's old enough to know the truth .

Ze is oud genoeg om de waarheid te kennen.

I want to know about your country so much .

Ik wil zo veel over je land weten.

She admits knowing the secret .

Ze geeft toe het geheim te kennen.

He is anxious to know the result .

Hij is benieuwd naar het resultaat.

The time will come when you will know the truth .

De tijd zal komen dat je de waarheid zult weten.

I want to know the reason .

Ik wil de reden weten.

He is anxious to know the result .

Hij is benieuwd naar het resultaat.

The boy and the girl seem to know each other .

De jongen en het meisje lijken elkaar te kennen.



Hij lijkt het geheim te kennen.
Je kunt een man kennen aan zijn vrienden.
Ik kon hem eerst niet herkennen.
Het is belangrijk om je eigen beperkingen te kennen.
Zij zijn de enige mensen die het feit kennen.
Ze maakte zich bekend bij het bedrijf.
Ze is oud genoeg om de waarheid te kennen.
Ik wil zo veel over je land weten.
Ze geeft toe het geheim te kennen.
Hij is benieuwd naar het resultaat.
De tijd zal komen dat je de waarheid zult weten.
Ik wil de reden weten.
Hij is benieuwd naar het resultaat.
De jongen en het meisje lijken elkaar te kennen.