We gaan naar het strand om de zonsopgang te zien.  We are going to the beach to see the sunrise . (ENG ) (NL ) (0108) | ||||||||||||||
Ze liet een spoor van voetafdrukken achter op het strand.  She left a trail of footprints on the beach . (ENG ) (NL ) (0737) | ||||||||||||||
Haar schaduw strekte zich uit over het strand.  Her shadow stretched out across the beach . (ENG ) (NL ) (0797) | ||||||||||||||
Ze tekent een cirkel op het strand.  She is drawing a circle on the beach . (ENG ) (NL ) (1576) | ||||||||||||||
Hun voetafdrukken waren nog steeds te zien op het strand.  Her footprints were left on the beach . (ENG ) (NL ) (1718) | ||||||||||||||
Er liggen veel schelpen op het strand.  There are many shells on the beach . (ENG ) (NL ) (2047) | ||||||||||||||
Er zijn veel mensen op het strand.  There are a lot of people on the beach . (ENG ) (NL ) (2407) | ||||||||||||||
Er zijn hondensporen op het strand.  There are trails of dogs on the beach . (ENG ) (NL ) (2669) | ||||||||||||||
Ze verzamelen dingen op het strand.  They are gathering things on the beach . (ENG ) (NL ) (3199) | ||||||||||||||
Let's go to the beach . | Laten we naar het strand gaan . | I often go swimming at the beach in the summer . | In de zomer ga ik vaak zwemmen op het strand.
We played on the beach . We speelden op het strand.
I would rather go to the mountains than to the beach . Ik ga liever de bergen in dan naar het strand.
The children would play for hours on the beach . De kinderen speelden urenlang op het strand.
|