1 (wiktionary) 2 (nl.wikipedia) 3 (en.wikipedia) 4 (glosbe)

Verbs Nouns Adjectives/Adverbs Pronouns Prepositions Conjunctions
Rückkehr (Advanced search)

come back {v} ((intransitive) To return to a place) comeback {n} (return to fame etc.) come full circle {v} (complete a cycle of transition, returning to where one started) resort {v} (to fall back) return {n} (act of returning) return {v} (to come or go back)

Let me know when you'll return home .	Laat me weten wanneer je weer thuiskomt.
They were never to return to their country .	Ze zouden nooit meer terugkeren naar hun land.
I will return to the house before dark .	Ik zal voor het donker naar huis terugkeren.
You may as well return home at once .	U kunt net zo goed meteen naar huis terugkeren.
I wanted to go back to your village .	Ik wilde terug naar je dorp.
He will soon return home .	Hij zal spoedig naar huis terugkeren.
It's about time we went back .	Het werd tijd dat we terug gingen.