1 (wiktionary) 2 (nl.wikipedia) 3 (en.wikipedia) 4 (glosbe)





Verbs Nouns Adjectives/Adverbs Pronouns Prepositions Conjunctions
Kirche (Advanced search)




CORE WORDS






COMPOUND WORDS


abbey {n} (church of a monastery) anathema {n} (ban or curse) church {n} (a religious organization) church {n} (house of worship) church {n} (worship service) Dunkirk {prop} (town) Ecclesiastical Latin {prop} (Latin language) Greek Orthodox Church {prop} (Greek Orthodox Church) Old Church Slavonic {prop} (the first literary and liturgical Slavic language) Old Slavonic {prop} (Old Church Slavonic) Orthodox Church {n} (the Eastern body of Christendom) Pécs {prop} (city in Hungary) pew {n} (long bench in a church) poor as a church mouse {adj} (very poor) Roman Catholic Church {prop} (part of the Christian churches in union with the pope in Rome) Russian Orthodox Church {prop} (Russian Orthodox Church) stave church {n} (wooden church of a medieval type) Wermelskirchen {prop} (a city in Western Germany)

5000 WORDS

















PHRASES



Ze houden de uitvaartdienst in de kerk.



They are holding the funeral ceremony in the church .


(ENG )
(NL )

(2395)





How old is that church ?

Hoe oud is die kerk?

It's just across the street from the church .

Het is aan de overkant van de kerk.

That church on the hill is very old .

Die kerk op de heuvel is heel oud.

I used to go to church on sunday .

Vroeger ging ik op zondag naar de kerk.

How old is this church ?

Hoe oud is deze kerk?

I went to church with him .

Ik ging met hem naar de kerk.

They go to church on sunday morning .

Op zondagochtend gaan ze naar de kerk.

There used to be a church here .

Vroeger stond hier een kerk.

On sunday , I go to church .

Op zondag ga ik naar de kerk.

There used to be a church here .

Vroeger stond hier een kerk.

I go to church on sunday .

Ik ga op zondag naar de kerk.

I know that there was a big church here .

Ik weet dat hier een grote kerk was.

He will come to the church without fail .

Hij zal zonder mankeren naar de kerk komen.



Hoe oud is die kerk?
Het is aan de overkant van de kerk.
Die kerk op de heuvel is heel oud.
Vroeger ging ik op zondag naar de kerk.
Hoe oud is deze kerk?
Ik ging met hem naar de kerk.
Op zondagochtend gaan ze naar de kerk.
Vroeger stond hier een kerk.
Op zondag ga ik naar de kerk.
Vroeger stond hier een kerk.
Ik ga op zondag naar de kerk.
Ik weet dat hier een grote kerk was.
Hij zal zonder mankeren naar de kerk komen.