Laten we gaan voetballen. ![]() Let's go play soccer . (ENG ) (NL ) (0294) | |||||||||||||||||||||||||||||
Ze spelen voetbal. ![]() They are playing soccer . (ENG ) (NL ) (0892) | |||||||||||||||||||||||||||||
Hij houdt van voetballen. ![]() He loves playing soccer . (ENG ) (NL ) (0997) | |||||||||||||||||||||||||||||
Ze is erg behendig in haar voetbalspel. ![]() Her soccer moves are very nimble (ENG ) (NL ) (2289) | |||||||||||||||||||||||||||||
Ik gaf hem een schop. ![]() I gave him a kick . (ENG ) (NL ) (2693) | |||||||||||||||||||||||||||||
We spelen voetbal op het grasveld. ![]() We play football on the meadow . (ENG ) (NL ) (2694) | |||||||||||||||||||||||||||||
I like to play soccer . | Ik hou ervan om voetbal te spelen . | I play soccer every day . | Ik voetbal elke dag.
He's kicking me ! Hij schopt me!
He is sure to be cut from the team . Hij zal zeker uit het team worden geschrapt.
He likes playing soccer . Hij houdt van voetballen.
He kicked me in the side . Hij schopte me in mijn zij.
I am playing football now . Ik ben nu aan het voetballen.
She kicked the door . Ze trapte tegen de deur.
I am going to play soccer tomorrow . Ik ga morgen voetballen.
My baby kicks very hard . Mijn baby schopt heel hard.
|