Ik haat je.  I hate you . (ENG ) (NL ) (1919) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is echt lelijk.  It is truly ugly . (ENG ) (NL ) (2403) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze haten elkaar.  They hate each other . (ENG ) (NL ) (2440) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kind toonde een vijandige uitdrukking.  The child showed an expression of hostility . (ENG ) (NL ) (2639) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij haat broccoli.  He hates broccoli . (ENG ) (NL ) (2641) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij verafschuwt zijn baas.  He detests his boss . (ENG ) (NL ) (3394) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In a word , you hate me , don't you ? | Kortom, je haat me, nietwaar? | She seems to hate you . | Ze lijkt je te haten.
This is why I hate him . Dit is waarom ik hem haat.
What makes him hated ? Wat maakt hem gehaat?
She hates running . Ze heeft een hekel aan hardlopen.
There was hatred between us then . Er was toen haat tussen ons.
I don't dislike him at all . Ik heb helemaal geen hekel aan hem.
This is why I hate him . Dit is waarom ik hem haat.
That plane is so ugly . Dat vliegtuig is zo lelijk.
My house is old and ugly . Mijn huis is oud en lelijk.
They hated tom . Ze haatten Tom.
Do good to those who hate you . Doe goed aan degenen die u haten.
|